Henri Jonas
Ze mist Cherrol, de anarchist met de grote mond en diepe lach die overal lak aan heeft en ‘Ga jij maar lekker met de trap, lekker ding’, tegen een grootverdiener uit de kantoortoren zegt als ze samen voor de lift staan en met hun schoonmaakkarren de doorgang blokkeren.
Hij is gestoord, zegt Anna tegen Witney, maar dat ben ik ook.
Witney lacht nerveus en concentreert zich weer op wat haar obsessie lijkt: schoonmaken.
Ik ben ziek, zegt Anna, ik heb koorts.
Oh, zegt Witney, kan je morgen een half uur eerder komen en woensdag is er externe controle, dus je moet heel erg je best doen.
Ze is ziek, denkt Anna, ze heeft koorts, haar spieren doen pijn. Dat zit niet in de planning, ziek worden. Nu Cherrol weg is, is zij de langstgediende van de afdeling. Ze heeft een pasje, nog niet haar eigen pasje, maar ze heeft een pasje om toegang te krijgen tot de extra beveiligde toren en ze is in charge of the keys die ze bij de bewaking moet ophalen. Ziek worden is geen optie.
Ze poetst het keukentje op etage 2. Er is nog één stukje vlaai over. Ze legt het stukje taart van bladerdeeg, met slagroom en kersen en heel veel poedersuiker op een bordje en gooit de lege gebaksdozen in de vuilniszak. Wie kan ze nu blij maken met een stukje vlaai?
Ze is ziek, denkt Anna. Alles doet pijn en dolende Witney achtervolgt haar in haar niet aflatende controle-zucht.
Heb je deze wc’s al gepoetst?
Nee, Witney.
Dan controleer ik de kranen alvast, zegt Witney en ze neemt een doekje en schuursponsje van de schoonmaakkar. Er mag echt geen kalk onder de kranen zitten. Als er controle is en er zit kalk onder de kranen…
Anna belooft Witney dat er woensdag geen kalk onder de kranen zal zitten.
Met een bonkend hoofd en gloeiende wangen gaat ze naar de bovenste etage. Witney wordt weggeroepen. Eindelijk rust.
In de spiegel – weet-je-hoe-je-een-spiegel-het-beste-schoonmaakt- ziet ze dat haar wangen roder zijn dan normaal en dat zelfs haar oren gloeien.
Weet je hoe je een spiegel het beste schoonmaakt, heeft Witney gevraagd. Anna probeert haar methode uit, inderdaad, het werkt. De spiegel blinkt.
In de grote vergaderruimte belt ze de schilder. Weet je waar ik nu naar sta te kijken? Een echte Henri Jonas (1878 – 1944).
Zo’n somber zwart schilderij, vraagt de schilder.
Ja, zegt Anna, het is wel zwart, ja. Het heet ‘Gezicht op Randwyck’. Ik zie de Observant en er stonden nog bomen, het was nog niet bebouwd. Ik vind het mooi, dit schilderij had ik nog niet gezien. Het hangt een beetje verstopt.
Wat hangt er nog meer, vraagt de schilder.
Een Gèr Lataster en nog een Lataster en een Pieter Defesche en oh, Juul Sadee hangt er ook.
Die Lataster is het meest waard, zegt de schilder.
Maar ik vind de Jonas het mooist, zegt Anna. Zal ik de Jonas meenemen, dat merken ze toch niet. Of ik hang een werk van jou op, dat is pas schrikken.
Ze doet het raam open in een poging haar koortsgezicht wat te koelen. Het is prettig in de grote vergaderkamer met het uitzicht op de Sint-Pietersberg en de schilderijen aan de muur. Ze moet naar huis, ze is ziek.
anna