Het ruikt hier naar uien, hoort Anna zeggen als ze ’s avonds de pantry van etage vijf in de kantoortoren binnenloopt. De directiesecretaresse op leeftijd die altijd een praatje met haar wil maken, denkt dat alle poetsvrouwen arm zijn en dus wel haar oude rode Kerstkaarsen kunnen gebruiken die ze vanwege een verhuizing niet meer nodig heeft en niet over haar hart krijgt om weg te gooien en aan Caroline en haar heeft aangeboden om mee te nemen.
Nuffige Caroline met het strakke paars geverfde haar – ja, je moet toch eens wat anders – haalt haar neus op voor tweedehands kaarsen. Ze lust niet eens de leftover broodjes van de catering die Anna voor haar van etage zes, waar altijd wel een late vergadering is, een keer bemachtigd heeft maar waar Caroline – ik kom uit de catering en dat is pas hard werken – zich te sjiek voor voelt.
Zelfs gekke Cherrol lustte zijn stukje appelvlaai niet meer toen Anna hem vroeg waar hij dacht dat die vlaai in het kantoortje in de kelder vandaan kwam. Of hij werkelijk dacht dat Kitty en haar staf voor hun personeel vlaai gingen kopen ‘omdat er iets te vieren’ was.
Zij is het die naar uien ruikt, denkt Anna als de mevrouw van de Kerstkaarsen op zoek gaat naar de bron van de geur en denkt dat het wel van de Cup-a-Soup moet komen van iemand die net een bekertje instant kippensoep heeft gemaakt.
Nee, nee, denkt Anna, die geur komt van haar. Ze ruikt het ’s nachts nog in bed. Een sterke uiengeur aan haar handen. In de bouwkeet die ochtend heeft ze spek gebakken en boerenomelet gemaakt met vers gesneden groenten en heel veel ui en rode peper. Niks kant en klaar uit een pakje. De mannen moeten een klein bedrag betalen voor de lunch en Anna kan haar klanten lokken met heerlijke etensgeuren die liefst zo vroeg mogelijk op de ochtend al in de gang en kantoren van de houten bouwkeet hangen. En nu ruikt ze naar ui. En vast ook naar Jif en Andy, want in de bouw gebruiken ze niet het fancy dure, bijna reukloze poetsmiddel van het schoonmaakbedrijf.
De enige overeenkomst tussen haar ochtend- en avondbaantje is dat ze voor beide een pasje en een sleutel nodig heeft en dat ze de kantoren poetst van de directie. Voor de rest kan het contrast tussen beide werkplekken niet groter zijn. Anna probeert zich Caroline voor te stellen in de bouwkeet waar de mannen met hun modderschoenen gewoon over haar pas gedweilde vloer banjeren en waar ze de zelfgemaakte bordjes GOED DOORSPOELEN! beneden in de toiletruimte wat lager en meer op ooghoogte heeft opgehangen want ze zou al blij zijn als de mannen de urinoirs gewoon zouden doorspoelen en dan hoeft het voor haar niet eens heel goed te gebeuren.
Wat ruikt dat toch lekker, ui, zegt de werkvoorbereider die haar keukentje binnenloopt om koffie te halen. Of het schoon is in de keet, is niet de hoogste prioriteit. Als er maar voortdurend verse koffie klaar staat, de snoepjespot is bijgevuld en er iets lekkers bij de lunch is.
In het ziekenhuis gaat de poets-conditionering gewoon door. Die avond is Witney er weer voor een controle. Ze heeft een stofdoek in de hand en laat die aan Anna zien. Vies.
Waar heb je over geveegd, vraagt Anna.
De richeltjes en de randjes, zegt Witney.
De richeltjes en de randjes, waar zitten die toch, vraagt Anna zich af.
En stoffen, je moet beter stoffen, er zijn klachten gekomen. Ik kom zo dadelijk terug om te controleren.
Anna neemt in elke hand een plumeau, de korte gele in de ene hand en de driekleurige met lange steel in de andere en begint zo in stereo te stoffen, randjes, vensterbanken, stopcontacten, computerscherm, bureaustoel, kasten, schilderijlijsten, alles tegelijkertijd en tweehandig.
Witney loopt binnen en moet zowaar lachen als ze haar ziet. Ze moet voortgang boeken, denkt Anna, want de opmerkingen over haar poetsprestaties hebben het detailniveau bereikt. Op de wc’s en het keukentje is niks aan te merken. Het gaat nu om stopcontacten en plinten en stof op de dure buisstoelen op niveau zes.
Die kom ik morgen controleren, zegt Witney.
Morgen is vrijdag. Week één van het marathon poetsen zit er dan op.
anna